Op de Wallen
Als je op zoek bent naar Amsterdam, dan kun je er niet om heen. De Wallen. Het gebied tussen de Gelderse kade en de Warmoesstraat, ook wel bekend als de Rosse buurt en voor toeristen Red light District. De Oudezijdsvoorburgwal en -achterburgwal lopen er doorheen evenals duizenden toeristen elke dag. Ooit was het voor mij een ietwat obscure uitgaansbuurt waar je als nette jongeman niet zoveel te zoeken had. Dat imago hing er in ieder geval als een warme deken overheen. Volkse kroegen, hoeren achter de ramen en sexclubs waar je kon kijken naar echte seks op het podium, dat kon ik eigenlijk nauwelijks geloven, zo naïef was ik ooit. Pas ’s avonds kwam de buurt echt tot leven, dan werd het drukker, liepen er mannen in hun eentje wat aarzelend rond en hadden de hoeren klandizie, de gordijnen gingen veelvuldig open en dicht. Er was een politiebureau in de Warmoesstraat alwaar de vader van een schoolvriendje werkte. Een importpolitieman uit Groningen, bere-groot en met stoere verhalen die mijn beeldvorming mede bepaalde. O ja, sexshops waren er ook, met spullen waar je met goed fatsoen niet naar durfde kijken, hooguit uit je ooghoeken. Een ietwat zondig vermaak dus, een wandelingetje maken over de Wallen.
Op wonderlijke wijze werd mijn belangstelling voor de Wallen niet zo lang geleden opnieuw gewekt door een ontmoeting op straat in Slotervaart. Om precies te zijn in Bluebanddorp, het wijkje dat zich kenmerkt door de blauwe lijn bovenaan de gevel. Daar kwam ik Tiny tegen, bij een kastje met ruilboeken ergens aan een gevel. We raakten aan de praat en voor ik het wist, zat ik bij haar in de huiskamer en hadden we het over Amsterdam en de rest van de wereld. Tiny, inmiddels 90 jaren jong, had de wereld rondgereisd samen met haar man nadat de kinderen de deur uit waren. Al snel kwam het boek met reisverhalen en prachtige foto’s op tafel dat ze daarover in eigen beheer had gemaakt. Een uur later ging ik met een exemplaar van dat boek onder mijn arm naar huis en daarbij de toezegging dat een boek over de Wallen dat ze ooit van een van de redacteuren kreeg bij mij aan het juiste adres zou zijn, als ze het eenmaal gevonden had. Kort daarna belde ze me op en ging ik weer langs. Een bakkie koffie, heerlijke gebakken banaan en een baksteen van een boek over de Wallen waren mijn deel en nog meer mooie verhalen.
‘Aan de Amsterdamse wallen’ werd in 2016 uitgegeven bij uitgeverij Boom onder de eindredactie van Herman Vuijsje. Het draait helemaal om de Wallen met een groot aantal artikelen van verschillende kenners over allerlei historische en hedendaagse aspecten van Amsterdams beroemdste buurt, geïllustreerd met een rijk assortiment aan beeldmateriaal.
De Wallen kennen een rijke historie en daar kom ik dankzij Tiny pas de laatste tijd achter. Amsterdam ontstond ooit tussen Nieuwendijk en Warmoesstraat rondom een uitloper van het IJ. Bij de Dam, die beide kanten met elkaar verbond vond handel plaats. Kijk maar eens op die prachtige kaarten die je terug kunt vinden in het Amsterdam Museum en natuurlijk ook op het internet. Het dorp breidde uit, de Burgwallen kwamen er bij, de Zeedijk, er kwam een muur omheen vanaf de Schreierstoren naar de Waag richting de Munt, de Torensluis en de Singel. Zeevaarders zochten onderdak, de handel breidde steeds meer uit en daarmee ook de horeca. Een komen en gaan van mensen kenmerkte de stad in ontwikkeling. Die levendigheid bestaat tot op heden, zeker op de Wallen, het is er nog nooit zo druk geweest.
lees erover in “De Amsterdamse Herberg 1450- 1800, geestrijk centrum van het openbare leven” van Martin Hell.
Op naar de Wallen dus! Het mag want ik ga er een stukkie over schrijven. Nou ben ik de enige niet die daar over de Achterburgwal en Voorburgwal loopt en door het oneindige aantal steegjes. Over de namen van al die steegjes kun je een heel verhaal apart schrijven overigens. En al slenterend doet zich vervolgens het vreemde verschijnsel voor dat alles wat je aan de hand van het boek denkt te kunnen zien, opgaat in een heel gewoon stadsbeeld tenzij je er met een lijst vol aantekeningen rondstapt en met een vergrootglas gaat kijken. Dat is eigenlijk niet te doen behalve als je een stadswandeling aan het voorbereiden bent en dat ben ik niet. Veel plekken ken ik wel, vooral in het stukje rondom de Oude Kerk waar ik ooit kleumend een kerstnachtdienst uitzat. Daaromheen zaten ooit de klassieke Amsterdamse dames achter het raam maar dat type vind je er niet meer. Inmiddels is het Red Light District vooral een toeristische poel des verderf geworden en in dat opzicht nog steeds behoorlijk uniek. Mijn aandacht gaat vooral naar de oude sluis waar de Zeedijk de Oudezijds kolk kruist. Daar zit de kleine Constant in de vijftiger jaren met enige regelmaat zijn leven te overpeinzen in de roman ‘Dichter op de Zeedijk’ van Kees van Beijnum. Constant groeit op bij zijn Oma, de kroegbaas van De Rode Laars. …en verdomd, die kroeg is er nog.
De bazin staat voor de deur en ik spreek haar aan: “Is dit nou die kroeg uit ‘Dichter op de Zeedijk’? Het kan natuurlijk niet missen met die laars aan de gevel. Maar toch… Het heette hier jarenlang ‘De rode baron’ vertelt ze me maar sinds ze de zaak overnam is het weer als vanouds De rode laars. En de klandizie bestaat behalve uit de onvermijdelijke toeristen zeker voor de helft uit Amsterdammers uit de buurt. Maar daar is het nu nog te vroeg voor op de dag. Ik neem me voor het boek van Van Beinum te herlezen en er terug te keren voor een pilsje.
Weken later maak ik weer een wandeling door de buurt. Corona is nog nauwelijks achter de rug of de Warmoesstraat loopt over van groepjes toeristen. Ik kijk nog even naar het oudste pand van Amsterdam, onherkenbaar op nummer 90 omdat er in de 19e eeuw een andere gevel tegenaan is gemetseld. Via het Oudekerksplein naar de Oudekennissteeg. Een endje verderop op de hoek van de Molensteeg klinkt luide dansmuziek uit Café Old Sailor, een kroeg die Constant ook kende, net als Café de Zeevaart. Een paar Amsterdammers staan buiten, binnen zie ik vooral een voetbalwedstrijd op een enorm scherm en veel jongeren. Door naar de Zeedijk, ook daar moet een fietser slalommen. Uiteindelijk sta ik stil bij de sluis waar de jonge Constant zo graag het leven even aan zich voorbij liet gaan. Nu vaart er een open boot vol dagjesmensen langs, voorzien van bar en tafeltjes. Het is een prachtige dag.
In café de Rode laars zitten drie mannen op gepaste afstand van elkaar en staat de barman op zijn plaats. Het is gezellig, er wordt gekletst en het onderwerp is “mensen die we nog van vroeger kennen uit de horeca alhier door de tientallen jaren heen”. ”…Die is ook dood…”is de mededeling van de man in de buurt van de bar met de intonatie van een belangrijk nieuwtje voor iedereen aanwezig. “Dat hoef je mij niet te vertellen, ik was op de begrafenis…” is het vlotte antwoord van de man met de tattoos. En zo gaat het op Amsterdamse wijze vliegen afvangen nog een tijdje door, mij is al snel duidelijk wie er hier het meest bijdehand is. Omdat ik iets opschrijf in mijn kleine boekje word ik door hem in het contact getrokken. “ “Wat zit je allemaal op te schrijven? Er zijn er hier voor minder vermoord…”. In mijn beste Amsterdams geef ik antwoord en even later, de andere twee zijn inmiddels vertrokken, schuif ik aan en raak in gesprek. Deze zoon van een hoerenmadam in de Lange Niezel heeft een geschiedenis van drank, kroegen, beroepsleger, professional Rugby in Glasgow, PTSS en inmiddels een leven achter de bar van een Ierse kroeg hier in de buurt. Ga er maar aan staan… Heel anders dan mijn bestaan waarin kroeggangers in mijn kinderjaren vooral meewarig werden besproken als ze dronken door de straat liepen vanuit Café de Druif. “Ja, die is ook nog helemaal hetzelfde, helemaal niks aan veranderd… “.
Terug op straat, op weg naar huis besef ik dat de wereld uit ‘Dichter op de zeedijk’ nog steeds in leven is, al moet je even zoeken…