café Pleinzicht
Merkwaardig, om iets na twee uur stap ik Cafe Pleinzicht binnen en ik blijk eerste klant te zijn van deze dag. Een bakkie koffie zit er niet in, daar doet hij niet aan op dit tijdstip, zo vertelt de jonge man achter de bar van deze oude kroeg waar je je kont niet kunt keren, zo klein.
Ik moet even landen. Eigenlijk dacht ik dat Café Pleinzicht te vinden zou zijn op het Oudekerksplein, wist ik veel… En inderdaad heeft het café zicht op het Oudekerksplein, als je voor het raam zit en onder de oude vitrage door gluurt, hier vanaf de Oudezijdsvoorburgwal, hoek Oudekennissteeg. Ik zit aan de bar want veel tafeltjes zijn er niet en merk op dat alles naar binnen is gericht, op dat wat er achter de bar te halen valt. Als je hier binnen komt sluit je de buitenwereld even uit ook al staat de deur open…
Ik raak hier verzeild na het lezen van ‘Lust en Leed op de Wallen, de beste autobiografische verhalen van Haring Arie’ geschreven door Arie Elpert. De naam ‘Haring Arie’ was me niet geheel onbekend, zou het met mijn vader te maken hebben? Voor hem waren ‘De Walletjes’ zoals er bij ons thuis naar werd verwezen een oord van verderf en mooie verhalen. Mijn vader kwam voor zover ik dat weet nooit in welke kroeg dan ook. “Thuis is het goedkoper” zei hij dan. Hij kwam liever en vaak op het oude Waterlooplein en daar hoorde je natuurlijk ook wel eens wat. Maar als oorspronkelijke Amsterdammer wist je natuurlijk wel de weg op de Wallen, al was het maar om op Kerstavond naar de kerkdienst in de Oude Kerk te kunnen gaan. En dan had ik ook nog een schoolvriend wiens vader agent was op bureau Warmoesstraat… die man zat ook vol verhalen.
Afijn… Haring Arie bleek dus een paar boeken te hebben geschreven, wist ik veel. Ik kwam daar achter door het lezen van een boekrecensie in het onvolprezen maandblad ‘Ons Amsterdam’. Er werd verwezen naar de recente boekpresentatie van ‘lust en leven…’ in de Stadsboekwinkel die gevestigd is in gebouw De Bazel, ooit bankgebouw, nu thuis van het Amsterdams Stadsarchief. Vreemd genoeg is het boek van Haring Arie enkele weken na die presentatie aldaar niet te koop, ik krijg wonderlijk genoeg een ietwat ontwijkend antwoord op mijn vraag of ze dat boek nog hebben liggen. Hun website blijft tot op heden in gebreke en ook bij BOL.COM is ‘Lust en Leed…’ niet te koop. Zouden er teveel vieze woorden en bedenkelijke opvattingen in staan? Dat er taalkundig ook het nodige niet klopt is nog tot daar aan toe, dat kan geen reden zijn om het boek niet te willen verkopen.
Uiteindelijk bestelde ik het dus maar bij de uitgeverij Aldus Boek Compagnie die expliciet meldt dat ze de geschriften van Arie Elpert onverkort en ongewijzigd hebben overgenomen. En terecht, het Amsterdams spat van de pagina’s af en dat het allemaal niet helemaal correct taalgebruik is in allerlei opzichten draagt bij tot het leesplezier. Ook in spelling was Haring Arie geen held. Aldus is er wel sprake van een optimaal locatielezen effect.
Maar het blijft gek, ook bij Atheneum boekhandel op het Spui dat ik daarvoor bezoek en Scheltema op het Rokin staat het boek niet in het assortiment…
Haring Arie beschrijft zijn leven met een ongelukkige jeugd in Noord en als jong oorlogsslachtoffer overal en nergens en in Duitsland, met vele baantjes waaronder de scheepvaart, als kleine crimineel, pooier, zuipschuit en vechtersbaas met standplaats ‘De Wallen’. Dat doet hij met de nodige verve, op zijn Amsterdams. Hij vermeldt daarbij heel veel zuiplocaties waarvan er velen niet meer bestaan. Café Pleinzicht is er nog wel en veel centraler op de Wallen kun je het niet hebben.
De jongeman achter de bar heeft wel eens van Haring Arie gehoord maar veel meer kan hij me daarover niet vertellen. Wel weet hij te vertellen dat er zeker nog wat buurtgenoten langs komen maar dan vooral doordeweeks als de weekendgangers uit verre streken er nog even niet zijn. Op deze vrijdag wordt er in het uur dat ik er ben slechts Engels gesproken in diverse tongvallen, de sortering op de krijtborden in de zaak is ook in het Engels geformuleerd. De barman weet te klagen over het gegeven dat Pleinzicht geen terras op de stoep mag hebben en dat gaat ten koste van de nodige klandizie. In zijn klaagzang toont hij zich Amsterdammer. Hij snapt die Halsema niet, de stoep moet rolstoelvriendelijk zijn, ja ja… Eigenlijk snap ik hem wel.
Zelf komt hij uit Weesp, woont hij in Diemen en is getooid met de nodige tattoo’s. Geheel een jongeman van deze tijd dus in een kroeg die ietwat stil is blijven staan, zo lijkt het. Ik denk dat ik er maar eens op een doordeweekse dag naar toe ga, wat later in de middag. Kijke wat er dan te beleefe valt…
W.H. Vliegenbos
Het W.H. Vliegenbos
Een behoorlijk deel van het Vliegenbos staat vreemd genoeg niet groen ingekleurd op Google Maps waarmee ik tot in het verre zuiden van Frankrijk altijd wel de weg weet te vinden. Vlakbij huis lonkt desoriëntatie en ik doe verschrikkelijk mijn best om de situatie aldaar in beelden voor de geest te toveren. Ik ben er geweest, dat is zeker. Het ietwat verloren deel van het Vliegenbos waarover ik spreek, ligt onhandig ingeklemd tussen verschillende stroken water en is daarmee niet heel toegankelijk. Verstopt en zichtbaar tegelijk. Die Google-blik vanuit het hogere laat overigens mooi zien dat een behoorlijk deel van Amsterdam Noord niet natuurlijk is ontstaan maar aangelegd. Er is overduidelijk sprake van polderen in het IJ. Er zijn teveel rechte stukjes om natuurlijk te zijn. Dat niet in kaart gebrachte stukje bos heeft een eigen en passend karakter. Het is er vochtig en duister en doet niet echt toegankelijk aan. Dat leidt er toe dat je er min of meer omheen loopt met hier en daar zicht op een zijkanaal van het IJ en aan de andere kant ligt dan de Nieuwendammerdijk waar ooit het IJ tegenaan heeft geklotst tot dat Amsterdam zijn Noordelijk deel wilde vullen met werk. Het W.H. Vliegenbos bestond toen nog niet.
Voor mij kreeg het Vliegenbos vorm toen ik naar de middelbare school ging, elke maandag tot vrijdag op de fiets over de Nieuwendammerdijk en dan bij de klucht naar beneden. De ingang van het toen al reeds jaren versleten noodgebouw in vies lichtblauw en wit lag aan de rand van het Vliegenbos en was direct na het witte bruggetje rechts om de hoek te vinden inclusief gymzaal, schoolplein en bijbehorende fietsenrekken. Er staan nu te huren huisjes op de opgeschaalde camping die er toen ook al was maar dan in veel mindere mate. De school bestaat nog als Damstede college een heel end verderop in de buurt van het IJtunnel tracé. Ooit ben ik daar nog een keer geweest voor een reünie en die hadden ze maar beter in café ‘t Sluisje kunnen houden.
Vanaf de Nieuwendammer dijk dus, iets voorbij de snackbar die er al jaren niet meer is, links naar beneden en dan rechts langs de bungalow van De Vries Lensch, de toenmalige eigenaar van de gelijknamige scheepswerf daarachter. Via het witte bruggetje dook je dan het bos in en stond je vrijwel direct voor de ingang van de school. Dat witte bruggetje blijkt na al die jaren en een ontelbaar aantal passages een officieel Amsterdamse brug te zijn slechts bekend onder nummer 362 totdat men in de gemeenteraad in 2018 ertoe besloot nummer 362 te vernoemen naar een ooit in de dertiende eeuw door een stormvloed verzwolgen dorp aan het IJ. Tsja… Nu heet het witte bruggetje dus Zosenerdambrug. Dat ga ik niet onthouden.
In de schoolpauzes van het brugklasjaar, we waren nog speels, gingen we menigmaal met de fiets uit crossen in het bos. Later slenterden we diezelfde routes als langharige alto’s in aanleg met onze groene legerjas die in mijn geval overigens gewoon bij Kreymborg was gekocht. Tsja…
Tegenwoordig kom ik graag in het Vliegenbos voor een ochtendwandeling en soms fiets ik er door heen vanaf de pont op weg naar huis. Er is geen logische fietsroute door het bos en dat vind ik wel eens irritant. Er komt helaas geen rechtdoor fietspad dat heel handig zou wezen als je vanaf de relatief nieuwe pont aan de van Hasseltweg door wil steken naar Nieuwendam want dat maakt het maar nodeloos druk in ons bos zoals menig bewoner van de Nieuwendammerdijk heeft duidelijk gemaakt door middel van een direct en ongetwijfeld grondig opgetuigde actiegroep. Er woont ergens vast wel iemand die rechten heeft gestudeerd, daar waar je niks meer onder het miljoen kunt kopen. Ook het populaire padel spel ziet men liever niet in het bos want dat luide gepok ga je dan de hele tijd horen. De tennisclub, die al jaren tennis-geluid maakt maar dat zijn we wel gewend, die gaat echt niet meer weg… Net als al die honden die er worden uitgelaten. Ik fiets dus menigmaal om het Vliegenbos heen via de Waddenweg door de arbeidersbuurt bijgenaamd ‘het blauwe zand’ vernoemd naar het opgespoten land dat eronder ligt daar waar ooit het water van het IJ verder reikte dan nu het geval is. Over de Waddenweg geeft de stadsbus met veel lawaai lekker gas, dwars door de wijk.
Eind negentiende eeuw bedacht W.H. Vliegen als stadsbestuurder zijn stadse bos. Het duurde jaren voordat het er ook daadwerkelijk kwam en daarna duurde het nog jaren voordat het naar zijn bedenker werd vernoemd. In oorsprong was het bedoeld als recreatiemogelijkheid voor de Amsterdammer die het zich kon veroorloven het IJ over te steken en dan bij het Tolhuis wat te drinken of anderszins te nuttigen en na een stevige wandeling door het stadsbos verkwikt weer huiswaarts te keren. Heel veel is er misschien niet eens veranderd… maar de meeste wandelaars wonen nu gewoon aan deze kant van het IJ.
Banne Buiksloot
Vaak kom ik er niet, in de Banne Buiksloot. Hooguit al wandelend in de hoop een stukje Amsterdam te vinden. Omdat ik in het BovenIJ ziekenhuis moest zijn voor een routine onderzoekje naar het welvaren van mijn huid en ik buiten stond voor ik er erg in had met een nieuwe afspraak in mijn mailbox was er ruim voldoende tijd en zin om de Banne in te duiken. Op weg dus naar het kleine overdekte winkelcentrum waar je het volk vindt dat er in de buurt woont. Een winkelcentrum vervult in een buurt als deze de functie van ontmoetingsplek want op straat is er verder weinig te beleven.
De Banne werd in de jaren ’60 en ’70 uit de Noord-Hollandse klei getrokken, een tijd waarin er nogal wat oude volkswijken in Amsterdam in deplorabele staat waren geraakt en herhuisvesting aan de orde van de dag was. Zo kwam ik in 1963 in Amsterdam Noord terecht. Amsterdam werd uitgestrooid in alle windrichtingen. Nieuwendam, Banne Buiksloot, Osdorp, Geuzeveld, Slotervaart, Bijlmermeer, Lelystad, Almere, Purmerend. En zoals dat gaat houdt de tijd geen pauze en inmiddels worden ook in deze wijken al weer jaren panden gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Probleembuurten verplaatsen als sjoelstenen langs lijnen van sociale klasse en dat alles bij elkaar zorgt er voor dat Amsterdam een moderne stad in beweging is. In winkelcentrum De Banne tref je nu wel 4 verschillende supermarkten aan die zich van elkaar onderscheiden door prijs, kwaliteit en culturele achtergrond.
Een paar straten verderop staat er een eengezinswoning bouwjaar 2016 te koop voor het bedrag van 695.000 euro
Ik zwerf wat door het winkelcentrum op zoek naar Het huis van de Wijk. Ik kan me herinneren dat die buurtontmoetingsplek ergens hier moet zijn. Je zou er ook eens in de week gezellig kunt eten, dat staat nog altijd op mijn lijstje met goede voornemens. Nadat ik het heb gevonden met behulp van de routeplanner op mijn telefoon blijkt dat ik er al zeker twee maal langsgelopen ben. Dat roept wel persoonlijke vragen op maar ach… ik ga gewoon naar binnen.
Een kopje koffie voor 1 euro, waar vind je dat nog. Ik ga zitten op een barkruk zodat ik de aanwezige gasten kan aanschouwen. Er is een clubje gemengd aan de ene grote tafel, een groepje dames aan een andere grote tafel, waarvan een dame met een serieuze uitstraling een soort van handoplegging doet bij een andere dame in combinatie met een kalme nek en bovenrugmassage, een ietwat schrale man met nekversterking zit weg van de anderen gedoken in zijn krant en een lange dunne en tanige man is schijnbaar doelloos hier en dan weer daar en dan zijn er nog zo wat bezoekers. Allen tesamen staan ze voor een diverse samenleving. De dame achter de bar met een ietwat Oost-Europeaans accent kan niet uit de voeten met mijn vraag over het buurtrestaurant en verwijst me naar een volgende gesprekspartner. Haar leg ik uit dat ik op zoek ben naar Amsterdam. “Maar ik ben geen Amsterdammer hoor! Hij wel…”. Vrijwel direct daarna ben ik in gesprek met de andere vrijwilliger van dienst. Hij is geboren in de Warmoesstraat en dan heb je natuurlijk wel recht op het diploma “Echte Amsterdammer’. Ik moet maar raden hoe oud hij is. Dat blijkt 70 te zijn, hij ziet er ietwat geteisterd maar wel wat jonger uit. Zonder dat hij dat ooit wist bleek hij van Belgische komaf te zijn, totdat hij op zijn 18e werd opgeroepen voor het Belgische leger; hij heeft naar eigen zeggen een ingewikkelde familiegeschiedenis die hij liever achterwege laat, hij woonde ooit in de Pijp, woont nu in de Banne, beleefde in vele jaren vele vreemde zaken, avonturen en omzwervingen die mij de opmerking ontlokken dat hij er een boek over moet schrijven waarna hij aangeeft hoe dik dat boek dan gaat worden, dat past net tussen duim en wijsvinger. Heerlijk, zelfs zo dat ik even in stilte overweeg hem voor te stellen die verhalen te gaan boekstaven. Dat durf ik uiteindelijk niet te opperen.
Hij vindt dat Amsterdam in de Banne na al die jaren wel zoek is geraakt en daar heeft hij voldoende afschrikwekkende anekdotes voor beschikbaar die gaan over agressie, a-sociaal gedrag en wapengebruik. Dan blijkt ook nog dat hij vrijwilliger was in het buurthuis op Wittenburg, daar waar een vergismoord plaatsvond in 2018, dat verhaal komt op nadat ik vertel dat ik op Kattenburg ben geboren. Hij schrikt nog steeds als een jongere in de buurt onverwacht richting de broekzak grijpt, bang als hij is dat er dan een wapen tevoorschijn komt. Die gasten zijn trouwens net veroordeeld: levenslang en negenentwintig jaar, dat had best nog langer gemogen…
Amsterdam verandert, dat mag duidelijk zijn en er zijn donkere randjes maar als de sfeer hier in Huis staat voor de Wijk, dan komt het met de Banne wel goed…
Op de Wallen
Als je op zoek bent naar Amsterdam, dan kun je er niet om heen. De Wallen. Het gebied tussen de Gelderse kade en de Warmoesstraat, ook wel bekend als de Rosse buurt en voor toeristen Red light District. De Oudezijdsvoorburgwal en -achterburgwal lopen er doorheen evenals duizenden toeristen elke dag. Ooit was het voor mij een ietwat obscure uitgaansbuurt waar je als nette jongeman niet zoveel te zoeken had. Dat imago hing er in ieder geval als een warme deken overheen. Volkse kroegen, hoeren achter de ramen en sexclubs waar je kon kijken naar echte seks op het podium, dat kon ik eigenlijk nauwelijks geloven, zo naïef was ik ooit. Pas ’s avonds kwam de buurt echt tot leven, dan werd het drukker, liepen er mannen in hun eentje wat aarzelend rond en hadden de hoeren klandizie, de gordijnen gingen veelvuldig open en dicht. Er was een politiebureau in de Warmoesstraat alwaar de vader van een schoolvriendje werkte. Een importpolitieman uit Groningen, bere-groot en met stoere verhalen die mijn beeldvorming mede bepaalde. O ja, sexshops waren er ook, met spullen waar je met goed fatsoen niet naar durfde kijken, hooguit uit je ooghoeken. Een ietwat zondig vermaak dus, een wandelingetje maken over de Wallen.
Op wonderlijke wijze werd mijn belangstelling voor de Wallen niet zo lang geleden opnieuw gewekt door een ontmoeting op straat in Slotervaart. Om precies te zijn in Bluebanddorp, het wijkje dat zich kenmerkt door de blauwe lijn bovenaan de gevel. Daar kwam ik Tiny tegen, bij een kastje met ruilboeken ergens aan een gevel. We raakten aan de praat en voor ik het wist, zat ik bij haar in de huiskamer en hadden we het over Amsterdam en de rest van de wereld. Tiny, inmiddels 90 jaren jong, had de wereld rondgereisd samen met haar man nadat de kinderen de deur uit waren. Al snel kwam het boek met reisverhalen en prachtige foto’s op tafel dat ze daarover in eigen beheer had gemaakt. Een uur later ging ik met een exemplaar van dat boek onder mijn arm naar huis en daarbij de toezegging dat een boek over de Wallen dat ze ooit van een van de redacteuren kreeg bij mij aan het juiste adres zou zijn, als ze het eenmaal gevonden had. Kort daarna belde ze me op en ging ik weer langs. Een bakkie koffie, heerlijke gebakken banaan en een baksteen van een boek over de Wallen waren mijn deel en nog meer mooie verhalen.
‘Aan de Amsterdamse wallen’ werd in 2016 uitgegeven bij uitgeverij Boom onder de eindredactie van Herman Vuijsje. Het draait helemaal om de Wallen met een groot aantal artikelen van verschillende kenners over allerlei historische en hedendaagse aspecten van Amsterdams beroemdste buurt, geïllustreerd met een rijk assortiment aan beeldmateriaal.
De Wallen kennen een rijke historie en daar kom ik dankzij Tiny pas de laatste tijd achter. Amsterdam ontstond ooit tussen Nieuwendijk en Warmoesstraat rondom een uitloper van het IJ. Bij de Dam, die beide kanten met elkaar verbond vond handel plaats. Kijk maar eens op die prachtige kaarten die je terug kunt vinden in het Amsterdam Museum en natuurlijk ook op het internet. Het dorp breidde uit, de Burgwallen kwamen er bij, de Zeedijk, er kwam een muur omheen vanaf de Schreierstoren naar de Waag richting de Munt, de Torensluis en de Singel. Zeevaarders zochten onderdak, de handel breidde steeds meer uit en daarmee ook de horeca. Een komen en gaan van mensen kenmerkte de stad in ontwikkeling. Die levendigheid bestaat tot op heden, zeker op de Wallen, het is er nog nooit zo druk geweest.
lees erover in “De Amsterdamse Herberg 1450- 1800, geestrijk centrum van het openbare leven” van Martin Hell.
Op naar de Wallen dus! Het mag want ik ga er een stukkie over schrijven. Nou ben ik de enige niet die daar over de Achterburgwal en Voorburgwal loopt en door het oneindige aantal steegjes. Over de namen van al die steegjes kun je een heel verhaal apart schrijven overigens. En al slenterend doet zich vervolgens het vreemde verschijnsel voor dat alles wat je aan de hand van het boek denkt te kunnen zien, opgaat in een heel gewoon stadsbeeld tenzij je er met een lijst vol aantekeningen rondstapt en met een vergrootglas gaat kijken. Dat is eigenlijk niet te doen behalve als je een stadswandeling aan het voorbereiden bent en dat ben ik niet. Veel plekken ken ik wel, vooral in het stukje rondom de Oude Kerk waar ik ooit kleumend een kerstnachtdienst uitzat. Daaromheen zaten ooit de klassieke Amsterdamse dames achter het raam maar dat type vind je er niet meer. Inmiddels is het Red Light District vooral een toeristische poel des verderf geworden en in dat opzicht nog steeds behoorlijk uniek. Mijn aandacht gaat vooral naar de oude sluis waar de Zeedijk de Oudezijds kolk kruist. Daar zit de kleine Constant in de vijftiger jaren met enige regelmaat zijn leven te overpeinzen in de roman ‘Dichter op de Zeedijk’ van Kees van Beijnum. Constant groeit op bij zijn Oma, de kroegbaas van De Rode Laars. …en verdomd, die kroeg is er nog.
De bazin staat voor de deur en ik spreek haar aan: “Is dit nou die kroeg uit ‘Dichter op de Zeedijk’? Het kan natuurlijk niet missen met die laars aan de gevel. Maar toch… Het heette hier jarenlang ‘De rode baron’ vertelt ze me maar sinds ze de zaak overnam is het weer als vanouds De rode laars. En de klandizie bestaat behalve uit de onvermijdelijke toeristen zeker voor de helft uit Amsterdammers uit de buurt. Maar daar is het nu nog te vroeg voor op de dag. Ik neem me voor het boek van Van Beinum te herlezen en er terug te keren voor een pilsje.
Weken later maak ik weer een wandeling door de buurt. Corona is nog nauwelijks achter de rug of de Warmoesstraat loopt over van groepjes toeristen. Ik kijk nog even naar het oudste pand van Amsterdam, onherkenbaar op nummer 90 omdat er in de 19e eeuw een andere gevel tegenaan is gemetseld. Via het Oudekerksplein naar de Oudekennissteeg. Een endje verderop op de hoek van de Molensteeg klinkt luide dansmuziek uit Café Old Sailor, een kroeg die Constant ook kende, net als Café de Zeevaart. Een paar Amsterdammers staan buiten, binnen zie ik vooral een voetbalwedstrijd op een enorm scherm en veel jongeren. Door naar de Zeedijk, ook daar moet een fietser slalommen. Uiteindelijk sta ik stil bij de sluis waar de jonge Constant zo graag het leven even aan zich voorbij liet gaan. Nu vaart er een open boot vol dagjesmensen langs, voorzien van bar en tafeltjes. Het is een prachtige dag.
In café de Rode laars zitten drie mannen op gepaste afstand van elkaar en staat de barman op zijn plaats. Het is gezellig, er wordt gekletst en het onderwerp is “mensen die we nog van vroeger kennen uit de horeca alhier door de tientallen jaren heen”. ”…Die is ook dood…”is de mededeling van de man in de buurt van de bar met de intonatie van een belangrijk nieuwtje voor iedereen aanwezig. “Dat hoef je mij niet te vertellen, ik was op de begrafenis…” is het vlotte antwoord van de man met de tattoos. En zo gaat het op Amsterdamse wijze vliegen afvangen nog een tijdje door, mij is al snel duidelijk wie er hier het meest bijdehand is. Omdat ik iets opschrijf in mijn kleine boekje word ik door hem in het contact getrokken. “ “Wat zit je allemaal op te schrijven? Er zijn er hier voor minder vermoord…”. In mijn beste Amsterdams geef ik antwoord en even later, de andere twee zijn inmiddels vertrokken, schuif ik aan en raak in gesprek. Deze zoon van een hoerenmadam in de Lange Niezel heeft een geschiedenis van drank, kroegen, beroepsleger, professional Rugby in Glasgow, PTSS en inmiddels een leven achter de bar van een Ierse kroeg hier in de buurt. Ga er maar aan staan… Heel anders dan mijn bestaan waarin kroeggangers in mijn kinderjaren vooral meewarig werden besproken als ze dronken door de straat liepen vanuit Café de Druif. “Ja, die is ook nog helemaal hetzelfde, helemaal niks aan veranderd… “.
Terug op straat, op weg naar huis besef ik dat de wereld uit ‘Dichter op de zeedijk’ nog steeds in leven is, al moet je even zoeken…
De Gelderse kade
De Gelderse Kade
Pal naast de Wallen gelegen is de Gelderse kade een oase van rust. Vreemd eigenlijk. Er is ook niet heel veel te doen. Lang geleden heette het hier Engelsche Kaay en was het een verdere uitbreiding van een stad in ontwikkeling. Er werd een gracht gegraven, er kwam een huizenrij bij, parallel aan de oude Zeedijk en als snel was er volop bedrijvigheid, allemaal gericht op de scheepvaart. We spreken hier begin vijftiende eeuw. Later, toen de stadsmuur waar je tegenaan keek niet meer nodig was en verdween, werd het ook voor de kapitaalkrachtigen aantrekkelijk om zich te huisvesten. Al die wijsheid put ik overigens uit het boek ‘Aan de Amsterdamse wallen’ van uitgeverij Boom uit 2016.
De Gelderse kade, bedrijvigheid, vermaak en kapitaalkrachtig wonen verbleven er naast elkaar. Het groeide uiteindelijk uit tot wat het nu nog steeds is met aan beide zijden kleine en grote panden in een vriendelijke mengeling waarbij de sensuele kant van de wallen langzaam maar zeker is verdwenen na een tijd van verwaarlozing en neergang in de meest recente geschiedenis en de opknapbeurt die er op volgde. Voor de hoeren moet je nu ergens anders zijn…
Ongeveer halverwege vind je Dun Yong ‘voor al je Aziatische boodschappen’. Een Chinese supermarkt aan de Stormsteeg die de Zeedijk en de Gelderse kade verbindt. Ga er naar binnen en je zult je verbazen. Het is dan wel handig dat je al vast weet wat je zoekt, het aanbod is overweldigend en voor mij ietwat onoverzichtelijk. Behalve dan de verse groente, dat doet weer heel gewoon aan. Je kunt de smalle houten trap omhoog als je op zoek bent naar serviesgoed, lampions, beeldjes en beelden, messen en eetstokjes, noem maar op. De zwaaiende gelukskat is ruim vertegenwoordigd in alle soorten en maten. De wallen aan deze kant van de Zeedijk zijn al sinds lange tijd een chinees domein en de Chinese gemeenschap is geheel ingeburgerd en toch ook niet. Ooit aan het begin van de 20e eeuw vestigden zich de eerste chinezen in Nederland. Zeelieden en havenarbeiders die zich in Amsterdam en Rotterdam vestigden want hier was er werk, slecht betaald… Heel erg populair waren ze niet, die havenarbeiders; ze pikten onze baantjes in en ten tijde van de economische crisis in de 30er jaren waren ze de eersten die het maar moesten uitzoeken. Het fenomeen ‘Pinda Chinees’ deed zijn intrede, pindakoekjes die je op straat kon kopen. Het was een goed en succesvol idee en niet veel later verschenen de eerste Chinese restaurants. Nog steeds hangen op de Zeedijk de Pekingeenden in de etalage en kun je bij ‘New King’ en ‘Nam Kee’ en anderen heerlijk en betaalbaar eten. Sommigen zeggen dat de Chinezen met het Chin.Ind restaurant de gewone Nederlander heeft aangeleerd ook eens uit eten te gaan. Bij de Chinees krijg je veel en is het niet duur! En wat rest mag je in een tasje meenemen naar huis.
De Gelderse kade dus, ik begon bij de Schrayershoucktoren en ben inmiddels bijna bij de Nieuwmarkt en het Waaggebouw dat ophield de St Anthoniespoort van de stad te zijn toen de Gelderse kade er kwam en de stadsmuur verdween.
De andere kant van de Gelderse kade, de kant waar het fietspad ligt en het doorgaande verkeer rijdt, is er ook nog. Ook daar mooie panden, de nodige horeca en Chinese bedrijvigheid. Via die kant loop ik terug richting het Centraal Station. Kort nadat ik mijn wandeling heb gemaakt en daar dit stukje over heb geschreven wijst mijn zuster mij erop dat er aldaar een familie connectie is. Ik ben hogelijk verbaasd want zo welvarend zijn de Atsma’s nooit geweest. Maar ach, ook op de Gelderse kade was het niet allemaal goud wat er blonk. En ooit was er dus een kleine aardappelhandel op nummer 109, nu een boekenantiquariaat dat er niet echt bemand uitziet. Daar zwaaide de moeder van mijn Opa de scepter na het overlijden van haar man. Ze woonden er eerst op een schip aan de kade. Met dat turfschip werd tussen Friesland en Amsterdam gevaren maar nu de schipper er het loodje had gelegd, ging ze aan wal en begon voor zichzelf. We spreken ergens rond 1890. Mijn opa is daar dus opgegroeid. Atsma aan de Gelderse kade! Groots is die handel niet geworden… er liggen geen grote erfenissen in het verschiet. Van mijn Opa weet ik dat ook hij een tijdlang schipper is geweest op andermans dekschuiten en op die manier mijn Oma leerde kennen in Friesland en zo de Friese connectie vastlegde die er nog altoos is. Er volgde nog een carrière van 12 beroepen en 13 ongelukken waaronder een kolenhandel die een kort leven beschoren was. Maar toen zaten de Atsma’s al op Kattenburg. Mooi is dat, als je in je zoektocht naar Amsterdam onverwacht op familiehistorie stuit, vastgelegd en bewaard door mijn al jaren geleden overleden Ome Ieke in zijn fotoplakboeken met onderschrift.
Zo wordt de Gelderse kade een klein beetje van mij en in ieder geval heb ik een goeie reden om er met een hoofd vol nostalgie en een bril van 130 jaar oud nogmaals heen en weer te wandelen.
zoekt en gij zult vinden
Al enige tijd zoek ik Amsterdam. Ik woon er al heel mijn leven maar heb het gevoel dat ik er naar op zoek ben. Maar wat zoek ik dan? Dat vraag ik u af. … Wat zoek ik nou eigenlijk. Gaandeweg kom ik erachter dat je Amsterdam vindt daar waar je zoekt. En het is ook overal waar je het niet zoekt. Nu ben ik in Amsterdam Noord, vanochtend was ik op de Jacob van Lennepkade en daarna op het Spui en toen op de pont en toen even op het Mosveld. Overal is Amsterdam, waar je ook kijkt maar dat is dus niet wat ik zoek. Eigenlijk ben ik op zoek naar mijn vader, daar kom ik gaandeweg steeds meer achter. Mijn vader en de manier waarop hij zijn stad en zijn leven heeft beleefd. Daar kun je namelijk wel wat romantische ideeën op loslaten. Ik zoek zijn taal, zijn stijl, zijn klasse, zijn vertrouwd terrein. Dat laatste ja, het vertrouwde terrein van een volkse Amsterdammer. Waar zou mijn vader moeiteloos inpassen, waar zou hij zich vertrouwd voelen en van zichzelf. Dat zijn dus in ieder geval de plekken waar hij heeft geleefd maar dan gaat ie raar opkijken want er is nogal wat veranderd aan Amsterdam de laatste jaren. Mijn vader overleed in 1995, nu 24 jaar geleden en de tijd houdt geen pauze zoals mijn moeder in het fries zou kunnen zeggen. De tiid haldt gjin skoft… Er is veel veranderd in Amsterdam en zo gaat dat, dat klopt… en wat blijft er dan nog over? Dus zijn er, behalve zijn eigen plekken vergelijkbare oorden te vinden waar mijn vader nog rondloopt?
Zijn plekken: Kattenburg en de Eilanden, tuindorp Oostzaan, de Hoogte Kadijk, het Waterlooplein, Javastraat en Van Swindenstraat, Czaar Peterstraat en de Dappermarkt, de Wallen, Nieuwendam en uiteindelijk de Oosterbegraafplaats. Ik ga op zoek naar verzonnen en ingebeelde herinneringen en daarbij probeer ik zijn bril op te zetten. In een variant op Wim Sonneveld: “Waar is Amsterdam tot op heden gebleven, Dat vraag ik u af…” Op zoek naar Amsterdam levert al doende onbedoeld ook nieuwe perspectieven. Mijn vader is dood maar Amsterdam leeft door…
Osdorp
De Lelylaan is de poort naar Osdorp voor mij. Een op een hoog talud gelegen racebaan waar ook de tram op topsnelheid in een rechte lange lijn naar Osdorp rijdt. Dat is al het eerste probleem waar Osdorp mee kampt wat mij betreft. Een poortweg als in een tekenfilm met daar, ginder aan de einder het Osdorp. De Lelylaan schept afstand tussen Osdorp en de rest van Amsterdam. Geen wonder dat mijn oom Jenne en tante Miep na jaren in Osdorp te hebben gewoond er geen been in zagen om te verhuizen naar Almere.
Ik maak vervolgens een slinger om het Osdorpplein heen, het winkelcentrum dat dan wel niet centraal ligt maar wel een ontmoetingspunt vormt. Daar parkeer ik ergens mijn auto om te voet verder te gaan richting het Dijkgraafplein dat voor mij het smoel en middelpunt van Osdorp vormt. Het plein komt over als een rangeerterrein voor Trams met een merkwaardige flat die als een fabriek boven alles uit torent. De lage andere kant van het plein met wat smoezelige middenstand steekt daar wel heel schril tegen af. De leegte wordt er door versterkt. Die flat, dat is een ding… voor mij is dit het visitekaartje van Osdorp. De vraag of het nou mooi is of niet eigenlijk niet goed te beantwoorden hoewel ik vermoed dat een meerderheid van mensen die er een blik op werpen het een bijzonder lelijk gebouw zullen vinden. Je weet eigenlijk niet of je tegen de voor- of achterkant kijkt en een blik werpen op de andere kant lost dat dilemma niet op. De galerijen die geheel los van de gevel in de ruimte zweven maken het gebouw bijzonder maar het doet heel erg industrieel aan. Bovendien lijkt het gebouw daardoor permanent in de steigers te staan.
Het Dijkgraafplein dus. De buurt er om heen is de afgelopen jaren nogal op de schop gegaan. De vierverdiepingen flats waar mijn Oom en Tante ooit woonden, staan er niet meer. Nu vormen blokken van eengezinswoningen de buurt die zelfs even tegen wat oude huisjes schurkt die resteren uit wat vroeger de Akerpolder was en nu ook is ingepalmd door Osdorp. Al de woningen hier zijn volstrekt uitwisselbaar met allerlei andere wijken van allerlei provincieplaatsen die ambitieus hun vleugels verder uitslaan zonder daar nou eens een architectonisch punt van te maken. Ik was al niet heel vrolijk vandaag en daar helpt een bezoek aan Osdorp zeker niet aan mee. Ik keer op mijn schreden terug, passeer de hoge en beeldbepalende galerijflats van Langswater en ga via de winkelgalerij van Tussenmeer op weg naar het Osdorperplein. Het is er druk in het winkelcentrum, zeker nu vandaag in tijden van Corona na lange tijd de winkels weer beperkt open mogen gaan. Er staan rijen voor de Action en kledingketen TK Maxx, allebei zaken die goede sier maken met een permanente sfeer van uitverkoop. Het mag weer, we staan er voor in de rij want het kan weer. Verder is het gezellig op het plein, vele zitjes en bankjes zijn bezet met sociale contacten. De centrale waterpartij staat nog droog zo vroeg in het jaar maar het vormt al wel het centrum van jonge moeders en hun kinderen.
Ik koop maar eens een kroketje bij de Febo in het besef dat ik nog tijd zat heb, van parkeergeld en parkeertijd is hier in de buurt geen sprake, zo ver van Amsterdam zijn we verwijderd.
De Dam
Als je het over Amsterdam hebt, dan heb je het over de Dam. Dat plein met die duiven waar het ‘Paleis op de Dam’ staat, de Nieuwe Kerk en het Nationaal monument ter herdenking van de tweede wereldoorlog. Dat paleis was ooit ons stadhuis, zo nieuw is de Nieuwe Kerk niet op de NieuweZijds Voorburgwal maar wel iets nieuwer dan de ‘Oude Kerk’ op de OudeZijds Voorburgwal. En dat Nationaal Monument… tsja, dat staat er sinds 1956 een beetje lelijk te wezen, komt jaarlijks op 4 mei even landelijk in de belangstelling en is net iets ouder dan ik ben. Op dinsdagochtend sta ik hier, ik heb net een cadeautje gekocht en opgehaald bij het Japanse Winkeltje op de Nieuwezijds. Een endje verderop zijn twee heren met elkaar in gesprek aangekeken door ietwat amateuristisch aandoende camera’s. Het gaat vast wel over de Coronagekte, een betere plek om het gedachtegoed van de VirusWaanzin te illustreren is er momenteel bijna niet. Het is hier merkwaardig leeg en stil. De duiven hebben het rijk nog net niet helemaal alleen en dat is doorgaans heel anders. Ze laten me overigens zonder blikken of blozen dichterbij komen, die duiven zijn wel wat gewend.
Ooit een dam in de Amstel en daarmee de naamgever van de stad die zich hieromheen ontwikkelde is De Dam nog steeds het centrale deel van de stad dat zo aantrekkelijk is voor toeristen. Die vertonen zich momenteel nauwelijks en ook het winkelen voor de Amsterdammers is tijdelijk opgeschort. Daar sta je dan met je fiets aan de hand op een historische plek in allerlei opzichten. Er was hier een vismarkt, er vond rechtspraak plaats in het stadhuis, het oude stadhuis fikte hier af, schepen legden aan tot in de 19e eeuw, dat kun je je toch niet voorstellen met de Bijenkorf in de overkant in het zicht. Duitse soldaten schoten er op 7 mei 1945 minstens 32 mensen dood vanaf het balkon van De Groote Club toen Amsterdammers feestelijk de bevrijding vierden. Er waren wat balkonscenes bij enige kroningen van Koningen en Koninginnen en in 1966 werd de Dam ontruimd tijdens de bruiloft van toen nog prinses Beatrix en haar man Claus, de sfeer was wat rellerig... Er sliepen hippies bij het monument die Damslapers werden genoemd. Ze werden later weg gemept door Mariniers uit Den Helder en Doorn, die aldus geheel zelfstandig de door hun gewenste orde kwamen herstellen. Toen Theo van Gogh werd vermoord op 2 november 2004 stonden er ’s avonds 20.000 mensen lawaai te maken in luidruchtig protest. Tijdens de 4 mei herdenking in 2010 werd er door 1 man geschreeuwd en ontstond er paniek met vele gewonden tot gevolg. Nu sta ik er naast mijn fiets op de standaard een foto te maken van de duiffies. Voel ik me hier nu thuis? Of is ook voor mij de Dam vooral een toeristische plek en ietwat een enigma. Ooit, eind jaren ’70 fietste ik over de Dam naar huis, licht aangeschoten na enig kroegbezoek. Midden in de nacht is de stad van jou als je er woont en leeft. Een drietal jongens schreeuwden naar mij, mijn wufte lange haren en opvallende jas vielen wellicht niet in de smaak en raakten kennelijk aan hun gevoel voor orde. Ik was bang, fietste door en er gebeurde verder niks. Vreemd dat dat nou juist de keer is dat ik me met die plek verbonden voel als Amsterdammer.
Floradorp
Vroeger, toen ik mijn jeugd versleet en me verveelde in Amsterdam Noord woonde een schoolvriend van mij in de Sneeuwbalstraat. Hij was net 18 geworden en reed al motor, een oude rode JAWA 350. Dat vonden we wel stoer. Sneeuwbalstraat, vreemde straatnaam, wist ik veel dat een sneeuwbal een mooie witte bloem is, net zoiets als de Hortensia! De wereld van de planten en bloemennamen was me toen en nu nog steeds vrijwel onbekend. Het is dat ik iemand ken uit Aalsmeer die ooit ook sneeuwballen kweekte, anders was ik daar nooit achter gekomen. Afijn, die jeugdherinnering komt moeiteloos naar boven nu ik door Floradorp wandel en de aangrenzende Bloemenbuurt. Op zoek naar Amsterdam. De Wingerdweg, de Kamperfoelieweg, Pinksterbloemstraat, Campanulastraat, Azaleastraat en alles wat er verder aan groen te verzinnen valt. Ik liep er nooit eerder zo bewust en kijk om me heen. Het besef dat dit ooit buurten waren, bedoeld om het arme volk uit de Jordaan, Uilenburg, Rapenburg te herhuisvesten maakt indruk. Een prachtige buurt met een dorps karakter. Al de kleine woninkjes stralen gemeenschapszin uit in hun eensgezindheid van klassieke vitrage, spulletjes in de vensterbank en de mogelijkheid om vrijuit naar binnen te kunnen kijken alwaar je kunt slalommen tussen het vele meubilair dat ongetwijfeld als gesellig zal zijn geboekstaafd. In mijn zoektocht naar het Amsterdam van mijn vader moet ik hier zijn, dat is duidelijk. Daar waar er voortuintjes zijn, worden kleine oases gecreëerd. De Canta, het vervoermiddel van de oudere burger in Amsterdam Noord verschijnt om elke hoek en de straten zijn proper en opgeruimd. Het doet me denken aan mijn vroege jeugd op Kattenburg. Daar woonde ik op “een trap”: drie verdiepingen en een zolder, op elke verdieping links en rechts toegang tot een woning en een ongeschreven wet die bepaalde wie er deze week de traptreden en de entree van het trappenhuis ging schoonmaken. In Tuindorp Nieuwendam ging dat net zo en na gedane arbeid ging mijn moeder dan op de koffie bij de ‘Buuv’, of omgekeerd, dat hing ook van de week af. De bovenbuurvrouw nam dan ook nog een glaasje sherry maar daar hield mijn moeder niet van.
Floradorp dus… en daarna volgt Tuttifrutti dorp, een oord dat niet voor de eeuwigheid bedoeld lijkt maar er wel al een eeuwigheid staat. Door de Ananasstraat, de Pruimenstraat en het Bessenpad gaan we naar Tuindorp Oostzaan. Het zelfde laken een pak. Ook hier timmerden wethouder Wibaut en zijn ambtenaar Arie Keppler aan de weg in hun pogingen om de armoe te bestrijden en de arbeider op te stoten in de vaart der volkeren. Sinds 1999 staat aldaar op het Aldebaranplein een beeld van Keppler op het grasveld, gemaakt door een kleindochter van Wibaut.
Hoogtepunt wat mij betreft in die kruistocht van Wibaut c.s. is het theater Het Zonnehuis op het Zonneplein. Nog geheel oorspronkelijk in Amsterdamse School stijl straalt het je tegemoet. Het wordt toch hoog tijd dat ik daar eens naar binnen ga voor een mooie buurtgerichte voorstelling!
De pont over het IJ
Omdat er al een man op de grote houten bank zit en het nog wel even kan duren al eer de pont er is, ga ik in het bushokje zitten dat eigenlijk ponthokje dient genoemd. Even later word ik door hem toegeroepen maar verstaan doe ik hem niet, mijn oren spelen me weer eens parten. Dus ik kijk niet-begrijpend zijn kant op en dat zorgt er voor dat hij op me toe stapt. Kennelijk dient er iets gezegd te worden en helemaal gerust ben ik er niet op.
Waar of ik vandaan kom, is de vraag. Met een rond en blozend gezicht en een flesje bier in de hand is dat zijn openingsvraag. Zijn accent klinkt bekend en dat schept direct een band. Amsterdam is het juiste antwoord en aldus praten we verder. Hij is geboren in de Kinkerstraat en woont inmiddels na wat omzwervingen in Amsterdam op het Spreeuwenpark in Amsterdam Noord. Hij moet daar weg want zijn vrouw kan niet meer zo goed trappenlopen en is ook al een beetje dement. Dus hij zoekt naar een benedenwoning, want zijn vrouw kan niet meer zo goed trappenlopen en is een beetje dement. Maar hij is niet van plan een dure vrije-sector woning te betrekken, hij is niet helemaal gek, “mij pakken ze niet”. Desnoods gaat hij scheiden en zoekt hij voor zichzelf wat kleins en voor zijn vrouw een andere woning, daar krijgt ze dan flink subsidie bij... “Want mij pakken ze niet”, want hij zoekt naar een benedenwoning want zijn vrouw kan niet meer zo goed trappenlopen maar hij heeft geen zin in een dure vrije-sectorwoning. “Mij pakken ze niet” ... hij grijnst me aan en ik knik hem vriendelijk toe, ik hoef niet veel te zeggen...
De pont komt er aan en dat zorgt voor een afscheid op de automatische piloot. Onafhankelijk van elkaar lopen we er naar toe. Ik loop een heel grote man tegemoet die van de pont af komt. Hij is klaarblijkelijk flink onder invloed is en ziet er enigszins angstwekkend uit. Hij kijkt me met een doorschijnende blik aan en loopt door. Meer dan alleen drank, denk ik...
Even later verschijnt opnieuw mijn Amsterdamse vriend aan mijn zijde, we zijn al onderweg naar de overkant van het IJ.
Hij steekt onmiddellijk van wal. “Dat ik twee zoons heb en dat ik hem nog wel weer tegenkom…” mijn antwoord dat ik ook twee zoons heb, is niet relevant want het gaat hem om een ontmoeting met die vreemde grote kerel en gaat verder: “hij sloeg me op de schouder en zei dat ik twee zoons heb en dat ik hem nog wel eens tegenkom” . “hoe kan hij dat nou weten?”... “Dat ik twee zoons heb” . “Maar hij is volgens mij ook flink onder invloed”, reageer ik. “Dat ik twee zoons heb en dat hij me nog wel eens tegenkomt”...”Hoe ken dat nou, dat ie dat weet”... “Nou, ik staaa op Scherppp! Ik sta op scherpppp” zegt hij lachend alsof het een goede mop is. Wat hij daar nou precies mee bedoelt, begrijp ik niet... “hij slaat me op mijn schouder en zegt dat ik twee zoons heb; ik sssta op scherppppp”. Ik mompel nog wat en inmiddels zijn we aangeland aan de overkant.
“Kom je nog mee een biertje drinken...? ” Ik wijs de andere kant op, weg van het spreeuwenpark en doe hem de groeten...weg is hij.
Tuindorp Oostzaan
“Da ga je toch effe….” de rest van de zin hoor ik niet want ik sla links af, het fietspad op. De twee jonge dames, beiden ietwat aan de zware kant, lopen eendrachtig samen achter een gevulde kinderwagen van een van hen. Al kletsend en geeneens met een mobiele telefoon in de hand! Een terug in de tijd gevoel bekruipt me steeds sterker hier, hier vertoont zich Amsterdam van een tijdje terug. Met wat minder auto’s in de straatjes zou het makkelijk de jaren ’60 kunnen zijn.
Het is dinsdagmiddag, er schijnt een stralende zon en de lucht is blauw in TuttiFrutti dorp, het wijkje aan de rand van tuindorp Oostzaan dat door Noorderlingen zo genoemd wordt vanwege straatnamen als Abrikozenstraat, Mandarijnenstraat, Juttepeerpad en Paradijsappelstraat. Weinig volk is zichtbaar op de been, de scholen zijn nog bezig, menigeen is vast wel aan het werk. Ik fiets wat doelloos rond hier in Tuindorp Oostzaan, dat ooit, in het begin van de jaren ‘20 van de vorige eeuw werd gebouwd als het Oostzanerdorp vol met wat toen noodwoningen werden genoemd maar die gaandeweg een permanent karakter bleken te hebben. De nood was hoog qua wonen in Amsterdam onder aan de sociale ladder waar grote gezinnen in verpauperde omstandigheden leefden in verwaarloosde en te kleine huizen. Dankzij Wibaut en consorten fiets ik nu door een 100 jaar oude buurt vol kleine huisjes in rijen opgesteld. Sociale woningbouw met kleine voortuintjes en achtertuintjes. Een waar Pauperparadijs! * Centraal ligt het wonderschone Zonneplein met het buurttheater het Zonnehuis nog in geheel originele staat. Gaat dat zien! Er is één terrasje hier op het plein, dat zullen er in deze moderne tijden vast wel meer gaan worden wanneer de jeugd van tegenwoordig dit oord heeft ontdekt, maar voorlopig is het nog even terug in de tijd.
Als je op zoek bent naar Amsterdam, dan kun je het hier in ruime mate vinden. Want er mogen dan heel wat jaren voorbij zijn gegaan, waarin de tijd echt niet heeft stilgestaan, de erfenis blijft voelbaar. Hier wordt niet dik gedaan, geen strak design, hier heb je geen Eilie, hier heb je het gezellig. In bijna elk voortuintje staat een gezellig tuinameublement. Soms slechts twee plastic stoelen, pal naast de Canta automobiel, soms exuberant vormgegeven terrasjes inclusief kleurige wandversieringen. Een foto ervan maken kost me enige schroom want naar goed gebruik kun je hier bij bijna iedereen ook riant door het huiskamerraam, altijd naar de straatkant gericht, naar binnen kijken en daar zit dan vaak de wat oudere heer of vrouw des huizes op de bank spruitjes schoon te maken. Althans, dat verzin ik er dan maar even bij. Allemaal kleine huiskamertjes vol gezellige dingen waartussen je slechts slalommend je plek op de bank kunt bereiken. Pa heeft hier nog zijn eigen stoel. Hier en daar is een gevel en tuin geheel versierd met Ajax parafernalia. Daar fladdert het in rood en wit naast het banier van Amsterdam met de drie witte kruizen in het zwart en rood. Binnenkort gaan we weer eens kampioen worden maar deze opstellingen dragen een permanent karakter is mijn stellige indruk, echte fans…
Op de hoek van een van de straatjes zie ik drie heren. Ze zijn in druk gesprek met de man die aan de overkant van de straat enige gevelwerkzaamheden uitvoert waarvan de aard mij in het voorbijgaan onduidelijk is. Twee van hen zitten in de plastic tuinstoel zoals je er hier veel ziet, voor het muurtje op de stoep. Het is ook maar beter dat ze zitten want de lichaamsomvang verdraagt niet lang staan. Misschien hooguit op zondag langs de lijn bij voetbalclub T.O.B. ofwel de “Tuindorp Oostzaanse Boys” op het sportpark hier vlakbij. Het zou me niet verbazen. Meteen moet ik weer denken aan een conference van Wim Sonneveld als bijdehandte Amsterdammer: “dat doe je niet goed… dat moet je een ander laten doen”. Maar ik durf dat steentje niet bij te dragen aan de algemene gezelligheid en fiets ietwat sloom verder.
Buikslotermeerplein, Amsterdam Noord
Vanaf waar ik woon, hoor ik het al: ‘O sapperiosia, saperiejeejeejee holadio’. Indien je thuis bent in de Amsterdamse liedjescanon, gaat het in je hoofd direct meegalmen. En dan komt als vanzelf heel snel het hele repertoire naar boven van illustere namen als Johnny Jordaan, Tante Leen, Willy Alberti, Manke Nelis en kom hoe heet die accordeonist ook al weer. Ik was toch al van plan om boodschappen te gaan doen en ik laat me lokken door het geluid, de sirenen roepen! In dit geval blijken een aantal goedgemutste 60plussers met grijze haren waar je eerbied voor kunt hebben, heerlijk te zingen. Een podium is daartoe opgericht en de terrasjes er voor zitten vol met wat ik wel Amsterdammers durf te noemen. Enthousiast klappen ze mee en bij een verrassend grote hoeveelheid grijze duiven aldaar die al aan een pilsie zitten of een bakkie met appelgebak kent de gezongen tekst geen geheimen. Er wordt ,weliswaar niet luid maar toch, meegezongen en heen en weer bewogen. Ik ga er maar eens bijstaan voordat ik besluit naar de kapper te gaan alwaar de deur openstaat en ik nog vrolijk een beetje mee kan deinen.
avenhornstraat
Vandaag, beetje hangerig en tot niks komend op mijn vrije dag, verveel ik me. Ik besluit om dan maar de tijd te nemen om mij in te schrijven bij de huisartsenpraktijk hier in de buurt. Enige tijd geleden heb ik afscheid genomen van mijn huisarts in Amsterdam West, een onhandige standplaats nu ik in Noord woon. Met weemoed heb ik daarmee weer een hoofdstukje afgesloten van mijn geschiedenis. Nu nog even op zoek naar een andere huisarts. De zoektocht leidt me tot een huisartsenpraktijk vlak achter het Purmerplein. Voor mij, opgegroeid boven het IJ in Nieuw Nieuwendam, is dat een iconische plek. Ik fiets er deze zonnige ochtend naar toe en probeer aldaar een deel van mijn route terug te vinden die ik ooit dagelijks nam op weg van thuis in de Dijkmanshuizenstraat naar mijn middelbare school in het W.H. Vliegenbos. Ik weet nog dat ik me Joop Zoetemelk voelde als ik snel fietsend de lange bocht in het Purmerplein nam. Net als Joop bleek ik later op de racefiets zelden de snelste maar ik kwam leuk mee. … Zou het toch allemaal voorbestemd zijn? Het Leven? Soms lijkt het er verdacht veel op, zeker nu ik weer terug ben op de locatie van mijn jeugd.
Nostalgie heeft me in de ban de laatste tijd, eigenlijk sinds ik hier weer woon. Ik ben me er meer dan ooit bewust van geworden dat ik een Amsterdammer ben, die op zoek is naar het Amsterdam van zijn vader. Daar waar de tongval klinkt die een ander bij mij ook nog kan horen. Waar is dat Amsterdam gebleven? In ieder geval weet ik al snel de Avenhornstraat te vinden en meld ik me bij de huisartsenpost. Na enig wachten in de daartoe bestemde wachtkamer, het is per slot van rekening een bezoek aan de huisarts en dan zit je daar altijd, staat een jong ding me te woord, ze meldt me dat ze hedenmiddag mijn inschrijving zal invoeren, aan de hand van het formulier dat ik haar heb overhandigd. Ietwat verward stap ik naar buiten. Is het nu geregeld? Het zijn moderne tijden... Gelukkig sta ik heel gewoon weer buiten in de Avenhornstraat en voel ik me thuis. Vandaag verveelde ik me in Amsterdam Noord. Drukwerk, wie kent dat bandje nog, zong er al over in 1979 en bij mij klopte toen het leven ongeduldig en ongedurig aan de deur. Dat is inmiddels anders en ik besef me meer dan ooit dat alles eindig is. Maar nu ga ik dankzij de nostalgie verkwikt naar huis, ik ga even wat schrijven, denk ik...